Riksbank houdt rente onveranderd
Deur naar verdere versoepeling terug op een kier

De Zweedse Riksbank hield haar beleidsrente op de mei-vergadering zoals verwacht onveranderd op 2.25%. Zoals bij zowat alle andere monetaire beleidsmakers zorgt het handelsbeleid van de Amerikaanse regering ook hier voor bijkomende onzekerheid. De Riksbank brengt deze maand geen cijfermatige update van haar vooruitzichten, maar geeft aan dat groei mogelijk iets onder de verwachtingen van maart uitkomt. De inflatie blijft ondertussen aan de hoge kant. CPIF inflatie (met een vaste rentevoet) bedroeg 2.3% in april. De onderliggende inflatie (ex energie) bedroeg nog steeds 3.1%. Die inflatie blijft dit jaar waarschijnlijk ietwat artificieel hoog omwille van ‘technische’ factoren. De RB blijft bij haar inschatting dat, gegeven een grote factor van onzekerheid, de (onderliggende) inflatie tegen begin volgend jaar opnieuw nabij 2.0% uitkomt. De risico-inschatting gaat eerder in de richting van iets lagere inflatie, omwille van een mogelijk zwakkere vraag. In maart concludeerde de RB nog vrij formeel dat de rente waarschijnlijk niet verder zou worden verlaagd. Nu maakt ze in het licht van de mogelijk zwakkere groei en iets lagere prijsdruk opnieuw een voorzichtige opening.
De marktreactie op de beslissing blijft beperkt. Geldmarkten hadden sowieso al een bijkomende renteverlaging met 25 bpn verdisconteerd (60% ingeprijsd voor juni; (meer dan) 100% voor augustus). De RB-communicatie vandaag geeft weinig aanleiding om hier nog ‘verder door te duwen’. Hoe dan ook valt op dat markt het dieptepunt van de rentecyclus hoger ziet dan bij de ECB (RB +/- 2.0%, ECB minder dan 1.75% verdisconteerd). Hier vinden we dat markt te ver is weggelopen i.v.m. de ruimte voor ECB versoepeling. Tegelijk is die ‘marktpricing’ wel illustratie van een bijgestelde perceptie over de reactiefunctie van de Riksbank. Zowel in de opgaande rentecyclus als in de eerste fase van de versoepeling was de verwachting dikwijls dat de RB het beleid liever iets te soepel dan te strak hield. Dat is ondertussen niet meer het geval.
De gewijzigde relatieve perceptie droeg waarschijnlijk deels bij tot het herstel van de kroon sinds het vierde kwartaal van vorig jaar. In een niet zo ver verleden woog oplopende marktvolatiliteit en risicoaversie meestal op de kroon. In een context waar vooral de dollar lijdt onder de onzekerheid van het Amerikaans handelsbeleid, gaat dat verhaal niet meer op. Marktliquiditeit blijft natuurlijk een nadeel voor de kroon vergeleken met munten zoals de euro of de yen. Anderzijds komen sterke fundamenten (lage schuldgraad, sterke externe positie) nu mogelijk wel meer in beeld. In maart profiteerde de kroon ook deels van de perceptie dat de Zweedse economie goed geplaatst is om in te spelen op het uitbreiden van defensie in Europa, al schoof dat thema recent opnieuw wat naar de achtergrond. In de nieuwe globale context en gezien de meer terughoudende RB aanpak inzake monetaire versoepeling gaan we er vanuit dat de kroon minstens gelijke trend kan houden met de euro en mogelijk zelfs nog geleidelijk wat verder terrein kan terugwinnen. De zone EUR/SEK 10.67 dient zich aan als een eerst steun (weerstand voor de kroon).
EUR/SEK: RB-beleid staat verder geleidelijk herstel van de kroon niet in de weg.
