Regionale economische groei in België: terugblik 2024 en vooruitblik 2025-2026

Content table:
- 1. Inleiding
- 2. Regionale groei vóór 2024
- 3. Regionale conjunctuur in 2024
- 4. Vooruitblik regionale groei 2025 en 2026
Read the publication below or click here to open the PDF.

De groeicijfers die het INR jaarlijks publiceert voor Vlaanderen, Wallonië en Brussel lopen achter op het Belgische groeicijfer, waardoor we voorlopig niet weten in welke mate de groei in 2024 (die voor België 1,0% bedroeg) verschilde tussen de drie gewesten. In dit rapport scheppen we hierover meer duidelijkheid, na eerst het regionale groeiverloop in de jaren vóór 2024 kort te hebben toegelicht. Om de groei van de gewesten in 2024 in te schatten, doen we beroep op regionale conjunctuur- en arbeidsmarktindicatoren die wel voor 2024 beschikbaar zijn. We ramen ook de regionale groei in 2025 en 2026, en meer bepaald de impact die de regio's kunnen ondervinden van de tarievenoorlog en van de Europese budgettaire stimulus (vanuit Duitsland alsook via het EU Readiness 2030-plan). Onze analyse wijst uit dat de groei in Vlaanderen en Wallonië in 2024 allicht niet zo verschillend was. In Brussel heeft de minderproductie van de Audi-fabriek in Vorst er allicht voor gezorgd dat de groei in 2024 opnieuw lager zal hebben gelegen dan in de andere gewesten. Vooruitkijkend vermoeden we dat Vlaanderen op kortere termijn meer dan Wallonië wordt getroffen door de tarievenoorlog en -onzekerheid. De Waalse 'klassieke' wapenindustrie kan bovendien op korte termijn wat sneller en meer profiteren van de hogere defensie-uitgaven. Een en ander maakt dat de groei dit jaar in Wallonië hoger zal uitkomen (rond 1,0%) dan die in Vlaanderen (eerder richting 0,5%). De Brusselse economie wordt in 2025 getroffen door de sluiting van de Audi-fabriek, wat bijdraagt aan een eveneens lagere groei (om en bij 0,5%). Zodra de Duitse budgettaire stimulus vaart krijgt en de meer hoogtechnologische Vlaamse defensie-industrie ook meer van de hogere uitgaven begint te profiteren, zal de groei in Vlaanderen die in Wallonië allicht voorbijsteken.
Het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) publiceerde begin dit jaar nieuwe cijfers inzake de Regionale Rekeningen in België. Die geven een beeld over hoe de drie gewesten - Vlaanderen, Wallonië en Brussel - de voorbije jaren presteerden inzake economische groei, ofnog de groei van hun 'reëel bruto regionaal product'.1 Die regionale groeicijfers zijn enkel beschikbaar op jaarbasis (dus geen kwartaalcijfers) en lopen stevig achter op de publicatie van de nationale bbp-cijfers. Voor België als geheel weten we intussen dat het reële bbp in 2024 met 1,0% toenam. Voor de drie gewesten reiken de historische cijfers (inclusief de onlangs gepubliceerde update) maar tot 2023 en is voorlopig niet duidelijk in welke mate de economische activiteit er in 2024 verschillend is gegroeid.
Op basis van het al gekende nationale groeicijfer en diverse regionaal beschikbare conjunctuur- en arbeidsmarktindicatoren voor 2024 kunnen we trachten een inschatting te maken van de regionale groei vorig jaar. In sectie 2 van dit rapport belichten we eerst het historische groeiverloop van Vlaanderen, Wallonië en Brussel in de jaren vóór 2024. Het INR stelt de regionale groeicijfers op de NBB-website beschikbaar voor de periode 2003-2023. De oudere groeicijfers vóór 2003, die we in de figuren in sectie 2 zullen tonen, komen uit de database van KBC Economics en zijn gebaseerd op oudere rekeningensystemen dan de huidige ESR 2010-standaard (Europees Systeem van Rekeningen). In sectie 3 van het rapport bespreken we het verloop van de beschikbare regionale conjunctuur- en arbeidsmarktindicatoren in 2024. Die analyse laat ons toe om een inschatting te maken van de groei in de drie regio's in 2024. In sectie 4 blikken we vooruit en maken we een ruwe prognose van de regionale groei in 2025 en 2026. Vraag daarbij is in welke (verschillende) mate de economische activiteit in de drie regio's zal worden geïmpacteerd door de heersende tarievenoorlog en -onzekerheid enerzijds en de Europese budgettaire en militaire stimulus anderzijds.
Vlaanderen vergroot groeivoorsprong in 2020-2023
In de periode van 2000 tot 2019, het jaar vóór het uitbreken van de pandemie, verkleinde de systematische groeivoorsprong die Vlaanderen in de tweede helft van vorige eeuw boekte tegenover Wallonië. In het eerste decennium (2000-2009) werd ook het gemiddelde groeiverschil van Vlaanderen tegenover Brussel kleiner, maar in het tweede (2010-2019) vergrootte dat verschil opnieuw (zie figuur 1). Per saldo steeg het reële bruto regionaal product in Vlaanderen, Wallonië en Brussel in 2000-2019 met gemiddeld respectievelijk 1,9%, 1,7% en 1,3% per jaar.2

Sinds het pandemiejaar 2020 kwam de groeivoorsprong die Vlaanderen vóór 2000 boekte tegenover de beide andere gewesten opnieuw sterk naar voren. In de jaren 2020-2023 bedroeg de groei in Vlaanderen gemiddeld 2,4% per jaar, tegenover respectievelijk maar 0,7% en 0,3% in Wallonië en Brussel. Dat de regionale groeiverschillen zich de jongste jaren terug uitdiepten, wordt ook op een iets andere wijze geïllustreerd in figuur 2. Die toont de jaarlijkse groeiverschillen van Wallonië respectievelijk Brussel met Vlaanderen, berekend als het 10-jaarse voortschrijdende gemiddelde om de volatiliteit in de jaarcijferreeks weg te nemen. Vooral het al eerder opnieuw toenemend groeiverschil tussen Vlaanderen en Brussel valt op.

Verschillende dynamiek tijdens crisisperiodes
Figuur 3 toont de evolutie van de regionale economische activiteit op index gezet met als basisjaar 2008. Zo weergegeven, illustreren de reeksen hoe de regio's de verschillende crisissen tijdens het voorbije anderhalve decennium, en het herstel dat erop volgde, hebben doorgemaakt. Brussel klom, in vergelijking met de beide andere gewesten, minder stevig uit het dal van de Grote Recessie in 2009. Het meest opvallende betreffende Brussel is de gemiddeld veel lagere groei dan Vlaanderen en Wallonië tijdens de periode van economisch herstel tussen 2014 en 2019, volgend op de Europese soevereine schuldencrisis van 2012-2013. Een deel van de verklaring ligt in de terreuraanslagen van 22 maart 2016 op de luchthaven van Zaventem en in de metro in Brussel. Die hebben de horeca, kleinhandel en vrijetijdssector toen zwaar getroffen, wat resulteerde in een negatieve groei van de Brusselse economie dat jaar.

Het groeiverschil tussen Vlaanderen en Wallonië in de periode 2008-2019 is deels te verklaren door een verschillende dynamiek van de economische activiteit tijdens de soevereine schuldencrisis van 2012-2013. Vlaanderen bleef toen beperkt groeien, terwijl de Waalse economie stabiliseerde en ook nog de jaren erna zwakker is blijven presteren. Dat de Waalse groei gemiddeld in 2008-2019 toch niet veel van die in Vlaanderen verschilde, komt door de relatieve groeispurt die Wallonië in de jaren net vóór de pandemie maakte. De Waalse economie groeide in 2018 en 2019 met respectievelijk 3,0% en 2,6%, terwijl de Vlaamse groei toen 1,5% en 2,1% bedroeg.
Meer recent deed de pandemie de economische activiteit in Vlaanderen (-4,5%) in 2020 minder krimpen dan in Wallonië en Brussel (respectievelijk -5,5% en -5,1%). Ook het herstel in 2021-2022 was in Vlaanderen beduidend sterker dan in Wallonië en Brussel. De groei bereikte in dat gewest in 2021 (7,2%) en 2022 (5,5%) zelfs recordhoogten, deels gedreven door de productie van vaccins in de farmaceutische industrie. Hierdoor lag de economische activiteit in Vlaanderen al in 2021 terug ruim boven het niveau van vóór de pandemie. In de andere gewesten was dat pas een jaar later het geval. In 2022 lag de Waalse groei (4,1%) maar beperkt onder de Vlaamse (5,5%), terwijl vooral opnieuw de Brusselse groei (1,7%) achterbleef. Dat bleef ook zo in 2023 (het laatst beschikbare regionale groeicijfer). Dat jaar vertraagde de groei merkbaar in alle drie de gewesten, vooral als gevolg van een normalisatie van de activiteit na de pandemie. De vertraging was groter in Vlaanderen en Wallonië, al bleef de groei er wel met 1,3% respectievelijk 1,2% hoger dan in Brussel (0,5%).
Regionale werkgelegenheids- en productiviteitsgroei
Eenvoudig gesteld is economische groei de optelsom van werkgelegenheidsgroei en groei van de arbeidsproductiviteit (uitgedrukt per werkzame persoon). Zowel de werkgelegenheids- als productiviteitsgroei droegen in de recente periode (2020-2023) bij tot de verkaring van de relatief sterkere economische groei in Vlaanderen. Met gemiddeld 1,3% per jaar lag de werkgelegenheidsgroei in Vlaanderen hoger dan die in Wallonië (1,0%) en Brussel (0,7%). Hiermee werd de regionale kloof inzake werkgelegenheidscreatie die ook al in eerdere decennia bestond, nog eens bevestigd (zie figuur 4). Meer nog dan aan de werkgelegenheidsgroei was de relatief sterkere groei in Vlaanderen sinds 2020 toe te schrijven aan de relatief sterke groei van de arbeidsproductiviteit in dat gewest (zie figuur 5). Die manifesteerde zich vooral in 2021-2022. In Wallonië en Brussel was de productiviteitsgroei in 2020-2023 gemiddeld zelfs negatief. In Brussel was de productiviteitsgroei eerder al, in 2010-2019, beduidend zwakker, wat de significant zwakkere economische groei in het hoofdstedelijk gewest sinds 2010 mee verklaart.


De pandemie en het herstel dat erna plaatsvond hebben een grote impact gehad op de productiviteitscijfers. Het forse verlies aan economische actitiviteit in 2020 ging vooral gepaard met een bijzonder uitgesproken daling van het aantal arbeidsuren, veel minder in een aanpassing van de werkgelegenheid, die goed behouden bleef dankzij een versoepelde toegang tot het stelsel van tijdelijke werkloosheid. Terwijl de arbeidsproductiviteit per werkende fors daalde door de beperkte vermindering van het aantal werknemers, was er een duidelijke stijging van de arbeidsproductiviteit per gewerkt uur (zie tabel 1). In Wallonië was die wat sterker dan in Vlaanderen en Brussel. Deze ontwikkeling kende een ommekeer in 2021. Vooral in Wallonië viel de uurproductiviteit toen fors terug. Terwijl Vlaanderen in 2022 opnieuw productiviteitswinsten boekte, bleef de uurproductiviteit in de beide andere gewesten dat jaar dalen.3 Door de tijdelijke verschuivingen in de sectorale samenstelling van de economische activiteit en tewerkstelling tijdens de pandemieperiode, alsook het tijdelijke effect van de productie van vaccins in Vlaanderen, moet de evolutie van de productiviteitscijfers sinds 2020 met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

3. Regionale conjunctuur in 2024
De groei van de Belgische economie vertraagde in 2024 tot 1,0%, komende van 1,2%-groei in 2023. Ondanks de vertraging bleef België beter presteren dan de eurozone, waar de groei in 2024 0,7% bedroeg. Met drie opeenvolgende jaren van sterkere groei in vergelijking met de eurozone was de prestatie van België relatief gezien vrij goed. Dat neemt niet weg dat 2024 voor de Belgische industrie opnieuw een moelijk jaar was. De activiteit in de sector kromp met 1,0% in reële termen, terwijl die in de diensten en de bouw groeide met respectievelijk 1,4% en 0,6%. Door de aanhoudend zwakke woninginvesteringen bleef de deelsector van de residentiële bouw in 2024 wel in het slop. In grote lijnen beschouwd, werd de Belgische groei in heel 2024 door de finale binnenlandse vraag ondersteund, terwijl de netto-uitvoer niet bijdroeg en de voorraadwijziging woog sterk op de groei heeft gewogen.
Doordat nog geen regionale groeicijfers voor 2024 beschikbaar zijn, hebben we voorlopig geen duidelijk zicht op hoe de drie gewesten dat jaar economisch relatief tegenover elkaar hebben gepresteerd. Om hierover toch al enig beeld te schetsen, doen we een beroep op diverse conjunctuur- en arbeidsmarktindicatoren waarvoor wel 2024-cijfers, op maand- of kwartaalbasis, werden gepubliceerd. We bespreken achtereenvolgens de regionale cijfers inzake het sentiment van consumenten en producenten, inzake de arbeidsmarkt en inzake de activiteit in de industrie en bouw.
Regionale vertrouwensindicatoren
Het consumenten- en producentenvertrouwen zijn klassieke conjunctuurindicatoren die ook op regionaal niveau voor Vlaanderen, Wallonië en Brussel op maandbasis beschikbaar zijn. Omdat er belangrijke, langdurige niveauverschillen bestaan tussen de ruwe tijdreeksen van de drie gewesten, hebben we beide vertrouwensindicatoren voor elk gewest herschaald als standaardafwijking van het langetermijngemiddelde.
Figuur 6 toont dat het vertrouwen van consumenten in Vlaanderen niet alleen in 2020-2021 sneller uit het pandemiedal is geklommen, maar ook daarna tijdens de neergang in 2022 volgend op de invasie van Rusland in Oekraïne hoger is blijven noteren dan dat in Wallonië en Brussel. Meer recent is de indicator in 2024, na een piek in de zomer, in alle drie de gewesten teruggevallen. In Vlaanderen was dat iets vroeger het geval. Eind 2024 lag het consumentenvertrouwen overal onder zijn langetermijngemiddelde. Ook de deelcomponent die de werkloosheidsverwachting voor de komende 12 maanden weerspiegelt, wees naar het einde van 2024 toe overal op een toegenomen vrees van burgers om werkloos te worden (figuur 7). Het al bij al vrij gelijke verloop van de regionale cijfers inzake consumentenvertrouwen wijst erop dat de consumptiedynamiek in 2024 allicht niet zo verschillend is geweest voor de drie gewesten.


Het relatieve verloop van het vertrouwen van producenten was de voorbije jaren geen weerspiegeling van dat van consumenten (figuur 8). Ditmaal bleef vooral het vertrouwen van de Brusselse bedrijven wat achter tijdens het herstel uit het pandemiedal. De voorbije jaren was het producentenvertrouwen in Brussel erg volatiel, wat de interpretatie van de indicator in het gewest bemoeilijkt. Het vertrouwen van Vlaamse en Waalse bedrijven klom vrij gelijkmatig uit het pandemiedal, maar van midden 2021 tot midden 2024 noteerde het producentenvertrouwen in Wallonië wel boven dat in Vlaanderen. Dat het vertrouwen van de Vlaamse bedrijven meer dan dat van de Waalse door de Oekraïne- en energiecrisis werd aangetast, heeft wellicht te maken met het feit dat Vlaanderen een meer open en energie-intensieve economie kent dan Wallonië. Het producentenvertrouwen bleef in beide gewesten in 2024 onder zijn langetermijngemiddelde. Naar het jaareinde toe was er wel een merkbaar verschil tusen Vlaanderen en Wallonië enerzijds, waar het vertrouwen begon te verslechteren, en Brussel anderzijds, waar het vertrouwen erg opveerde.

Regionale arbeidsmarkten
Het verloop van de effectieve werkloosheid in de drie regio's kunnen we nagaan aan de hand van de dynamiek van het aantal niet-werkende werkzoekenden die zijn ingeschreven bij de regionale tewerkstellingsdiensten (VDAB, Forem en Actiris). Figuur 9 toont de jaarwijziging van die groep, zodat seizoeneffecten worden weggezuiverd. Tijdens de pandemie piekte die in Vlaanderen in het voorjaar van 2020 iets hoger dan in Wallonië. In Brussel viel die piek later en was die ook veel beperkter. Tijdens het economisch herstel in 2021 viel het aantal niet-werkende werkzoekenden in Vlaanderen wel veel forser terug dan in Wallonië en Brussel. Begin 2022 keerde de dynamiek in alle drie de gewesten opnieuw in negatieve zin, in het zog van de Oekraïne- en energiecrisis. In Vlaanderen en Brussel werd de jaarwijziging van het aantal werkzoekenden pas later in 2022 terug positief. In Wallonië was dat al in mei van dat jaar. In 2023 was er in Vlaanderen een opvallend sterke klim van de jaarstijgingsdynamiek, maar die viel in de loop van 2024 opnieuw stil. Op het einde van 2024 bedroeg de jaarstijging van het aantal werklozen in Wallonië nog bijna 7%. In Vlaanderen en Brussel lag dat percentage beduidend lager.

Los van mogelijk verschillende conjuncturele invloeden, werden de regionale verschillen inzake dynamiek van het aantal niet-werkende werkzoekenden de jongste jaren beïnvloed door gewijzigde regelgeving bij de registratie in de regio’s. Zo werden in Vlaanderen een aantal maatregelen genomen die de actieradius van de VDAB hebben uitgebreid, met onder meer de verplichte inschrijving als werkzoekende van huurders van een sociale woning (sinds januari 2023). Meer algemeen was de sterke stijging van de Vlaamse cijfers in 2023 toe te schrijven aan de inschrijving als werkzoekende van steeds meer mensen die voorheen niet beroepsactief waren. Het gaat onder meer om mensen met een leefloon of ziekte-uitkering of om inburgeraars. Een en ander zorgt voor een vertekening in de dynamiek van de werkloosheidscijfers, zodat moet worden opgelet om ze als conjunctuurindicator te hanteren.
Ook inzake regionale werkloosheidsgraden zijn maandcijfers beschikbaar die worden gepubliceerd door de regionale tewerkstellingsdiensten en eveneens zijn gebaseerd op niet-seizoengezuiverde administratieve gegevens. Figuur 10 toont dat de werkloosheidsgraad sinds midden 2022 in elke gewest (in Brussel wat later) hoger klom. In Vlaanderen steeg de graad van gemiddeld 5,7% in 2022 naar gemiddeld 6,6% in 2024, in Wallonië van gemiddeld 12,9% in 2022 naar gemiddeld 14,5% in 2024 en in Brussel van gemiddeld 14,2% in 2022 naar gemiddeld 14,6% in 2024. Merk op dat, net als de adminstratieve cijfers inzake aantal werklozen, ook de administratieve cijfers inzake werkloosheidsgraad vertekend zijn door beleidsmaatregelen. Daarom is het nuttig om tevens te kijken naar de regionale werkloosheidsgraden gebaseerd op de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK, zie figuur 11). O.b.v. deze andere definitie steeg de graad in de recente jaren in Vlaanderen, van 2,9% in 2022 naar 3,3% in 2024, terwijl die in Wallonië, na een behoorlijke opsprong in 2021, aanhoudend daalde tot 7,1% in 2024.



De Brusselse cijfers vertoonden het voorbije anderhalve decennium een opvallende ontwikkeling. De gemiddeld lagere werkgelegenheidsgroei in Brussel in 2009-2022 in vergelijking met de beide andere gewesten vertaalde zich in dat gewest tot 2013 ook in een relatief slechtere dynamiek van de werkloosheidsgraad en werkzaamheidsgraad (d.i. het aandeel werkenden binnen de bevolking op arbeidsleeftijd) (zie figuren 11 en 12). Tijdens de financiële crisis van 2008-2013 verslechterden beide graden er meer. Opvallend is dat de arbeidsmarktsituatie in Brussel sindsdien wel sterk is verbeterd, waardoor de kloof met Vlaanderen en Wallonië kon worden verkleind. Inzake werkzaamheidsgraad klopte Brussel in 2023 zelfs Wallonië. Tegen de achtergrond van de aangehouden relatief zwakke economische groei, meer specifiek ook werkgelegenheidsgroei, in Brussel geeft dat te kennen dat recent almaar meer Brusselaars een job vonden buiten de eigen gewestgrens. Figuur 13 toont dat vooral een toenemend aandeel werkende Brusselaars pendelt naar Vlaanderen. In 2023 piekte dat aantal, wel gevolgd door een daling in 2024. De opvallend nieuwe ommekeer in 2024 droeg bij tot een negatieve knik in de Brusselse werkloosheids- en werkzaamheidsgraad dat jaar.

Regionale activiteit in de bouw en industrie
Los van de besproken arbeidsmarktcijfers zijn er maar weinig 'harde' regionale conjunctuurindicatoren op frequente basis beschikbaar. Een nadeel is bovendien dat sommige, zoals regionale cijfers inzake internationale handel, enkel in waarde en niet in volumetermen voorhanden zijn. In periodes met oplopende, hoge inflatie, zoals in 2022, is het dan moeilijk om er conclusies uit te trekken m.b.t. de ontwikkeling van de reële economische activiteit. Bovendien zijn sommige ‘harde’ indicatoren vertekend door de talrijke maatregelen die tijdens de afgelopen crisisjaren werden genomen. Zo werd het aantal faillissementen de jongste jaren niet alleen gedreven door het invoeren en terug wegvallen van ‘beleidsstootkussens’ maar ook door specifieke maatregelen zoals de jacht op frauduleuze bedrijven. De toename sinds het dieptepunt in 2021, die deels een normalisatie betrof, was groter in Vlaanderen. Het aantal faillissementen lag in 2024 enkel in dat gewest ruim hoger dan het peil in 2019, vóór het uitbreken van de pandemie (zie figuur 14).

De bbp-groei in heel België werd in 2023 en 2024 tegengehouden door de afkoelende woningmarkt. Concreet remde de hogere rente de woninginvesteringen van de Belgische huishoudens fel af. Zij lagen in 2024 in reële termen gemiddeld 4,8% lager dan in 2023, na ook al in 2023 en 2022 met respectievelijk 2,5% en 3,2% te zijn gedaald. Om een idee te krijgen over de mate waarin die correctie in de gewesten verschillend was, kijken we naar regionale cijfers inzake het aantal toegekende bouwvergunningen (figuur 15). We moeten hier voorzichtig zijn omdat doorgaans pas later na de toekenning van de vergunning ook effectief met de woningbouw of -renovatie wordt gestart. Omdat de maandcijfers nogal volatiel zijn, tonen we in de figuur het 6-maands voortschrijdend gemiddelde. De dynamiek van het aantal vergunningen was de voorbije jaren vrij gelijk in Vlaanderen en Wallonië en relatief volatiel in Brussel. In 2024 lag dat aantal in Vlaanderen, Wallonië en Brussel gemiddeld respectievelijk 8,5%, 5,5% en 34,0% lager dan in 2023. Dit suggereert dat de bouw- en renovatiecorrectie in 2024 het grootst was in Brussel, gevolgd door Vlaanderen en dan Wallonië.

Cijfers inzake de industriële productie zijn voor de regio’s wel in volumetermen en gecorrigeerd voor seizoeneffecten voorhanden. Figuur 16 toont de dynamiek ervan voor Vlaanderen en Wallonië tijdens de afgelopen drie jaren. In Brussel, met zijn typische diensteneconomie, bedraagt het aandeel van de industrie slechts goed 2%, voor Vlaanderen en Wallonië is dat zo’n 20%. In vergelijking met de dienstensectoren veerde de industrie in België snel en sterk op eenmaal de economie heropende na de pandemie. De veerkracht van de industriële activiteit kwam vooral tot uiting in de Vlaamse productiecijfers. In Wallonië bleven de cijfers na de initiële klim uit het pandemiedal veeleer vlak. Het relatief sterk opveren van de Vlaamse industrie hield verband met het herstel van de internationale handel, waarvan Vlaanderen ten volle kon profiteren. In Wallonië kreeg het uitvoerherstel pas later vorm. Meer specifiek liet vooral de farmaceutische industrie erg goede resultaten optekenen in 2021. Deze industrietak profiteerde van de enorme vraag naar vaccins en de productie ervan werd massaal uitgevoerd. Die sterke groei in de farmaceutische industrie vond vooral zijn oorsprong in Vlaanderen bij coronavaccin-producent Pfizer.

Vanaf de zomer van 2021 werd de industriële activiteit alsmaar meer gehinderd door knelpunten in de toelevering van essentiële inputs en door personeelstekorten. Daarbij kwam vanaf begin 2022 de Oekraïne- en energiecrisis. Vooral in Vlaanderen zorgde een en ander voor een belangrijke industriële terugval, met naar een jaareinde toe een tijdelijk herstel. In Wallonië was er begin 2022 een uitzonderlijke piek in de industriële activiteit, toe te schrijven aan de vervaardiging van informatica- en elektronische producten, waarna een normalisatie volgde. Doorheen 2023 viel de productie in Vlaanderen behoorlijk terug, waarna ze in 2024 vrij stabiel bleef. In Wallonië was er in 2024 een zeker herstel. In 2023 kromp de industriële productie in Vlaanderen en Wallonië gemiddeld met respectievelijk 9,6% en 0,6%. In 2024 kromp zij in Vlaanderen verder met gemiddeld 3,4%, terwijl zij in Wallonië zeer licht, met gemiddeld 0,1%, toenam.
De capaciteitsbezettingsgraad in de industrie bleef in 2023-2024 in Vlaanderen meer dan in Wallonië onder het respectievelijke langetermijngemiddelde (figuur 17). De uitvoerdynamiek was in Vlaanderen en Wallonië vrij gelijklopend, met wel een hogere piek in Wallonië in 2022 (figuur 18). Mede als gevolg van die piek was de procentuele gemiddelde daling in 2023 en 2024 in Wallonië (-26,7% respectievelijk -8,5%) sterker dan in Vlaanderen (-13,4% respectievelijk -3,2%). Het betreffen nominale uitvoercijfers die, zeker gegeven de voorbije grote inflatieschommeling, niet noodzakelijk een goed beeld geven over de volumeontwikkeling inzake internationale handel.


Raming regionale groei in 2024
Voor België als geheel bedroeg de reële bbp-groei in 2024 1,0%. Voor de drie gewesten reiken de historische groeicijfers maar tot 2023 en is voorlopig niet duidelijk in welke mate, en om welke redenen, de economische groei er in 2024 is afgeweken van de nationale reële bbp-groei. De cijferinformatie die beschikbaar is om de regionale groei in 2024 in te schatten en die hierboven werd besproken, is eerder fragmentarisch en omgeven met heel wat technische beperkingen. Bovendien zijn er minder regionale indicatoren beschikbaar m.b.t. de relatief belangrijke dienstensector, waardoor we een onvolledig beeld krijgen van de dynamiek van de hele economie. Ook zijn de signalen die uit de verschillende beschikbare indicatoren naar voren komen lang niet altijd eenduidig, wat het moeilijk maakt om conclusies te trekken m.b.t. de regionale groei in 2024.
Een meer kwantitatieve benadering bestaat erin om econometrisch na te gaan in welke mate de regionaal beschikbare indicatoren in het verleden de jaargroei in de drie gewesten goed hebben kunnen verklaren. Indien zo, dan kunnen we de reeds beschikbare cijfers van die indicatoren voor 2024 in de wiskundige vergelijking stoppen om zo de regionale 2024-groei als raming te becijferen. Een probleem daarbij is dat de regionale groeicijfers uit het verleden jaarcijfers betreffen en we dus voor de beschouwde indicatoren (meestal maandcijfers) eveneens een jaargemiddelde moeten berekenen, waardoor het aantal datawaarnemingen in de econometrische oefening gering is.
De langste tijdreeks hebben we voor de regionale en Belgische groeicijfers (1960-2023). Een zeer eenvoudige regressie bestaat erin om voor elk gewest de eigen groei in die periode enkel te verklaren door de Belgische groei. Dat levert telkens een uitermate significante coëfficiënt op. Indien we de al gekende 2024-groei voor België (1,0%) in de drie wiskundige vergelijkingen brengen, bekomen we voor Vlaanderen, Wallonië en Brussel een economische groei van respectievelijk 1,4%, 0,7% en 0,6% in 2024. Dit zijn cijfers die consistent zijn met de 1,0%-groei voor België als geheel. Bij die oefening worden de groeiverhoudingen uit het verleden (waarbij Vlaanderen een duidelijke groeivoorsprong te zien gaf) eenvoudigweg doorgetrokken naar 2024. Dergelijke benadering gaat kort door de bocht en houdt geen rekening met andere beschikbare regionale indicatoren voor 2024.
Bijkomende regionale conjunctuurindicatoren opnemen in de regressievergelijking schept niet enkel een probleem van korte(re) tijdreeks (minder waarnemingen) maar ook een probleem van multicollineariteit. Doordat de (op jaarbasis omgezette) regionale indicatoren veelal (sterk) zijn gecorreleerd met de cijferreeks van de Belgische bbp-groei, zou het samen opnemen ervan in de wiskundige vergelijking de regressieresultaten minder nauwkeurig maken. Indien we dat toch doen, blijken de verschillende regionale indicatoren geen significante bijkomende verklaring te bieden (geen significante t-waarde, ook geen beduidende verhoging R2). Wanneer we de Belgische bbp-groei weglaten uit de vergelijking, dan bieden het producentenvertrouwen en de uitvoergroei wel een significante verklaring voor de regionale groei. Voor deze beide hebben we een nog behoorlijk lange tijdreeks beschikbaar (namelijk 1985-2024, enkel voor Vlaanderen en Wallonië, niet voor Brussel. De uitzonderlijke groeiterugval tijdens het pandemiejaar 2020 vangen we op door een dummyvariabele. Wanneer we de gekende waarden van beide variabelen voor 2024 in de vergelijkingen brengen, bekomen we een economische groei voor 2024 van 0,6% in Vlaanderen en 0,5% in Wallonië. Het (kleine) verschil is toe te schrijven aan verschil in uitvoergroei (-8,6% in Wallonië tegenover -3,2% in Vlaanderen).
De lage becijferde raming voor de economische groei van Vlaanderen en Wallonië in 2024 weerspiegelt vooral de zwakke industriële bedrijfsomgeving en is inconsistent met de hogere (intussen gekende) 1,0%-groei voor België als geheel. De kwantitatieve oefening brengt dus weinig soelaas. Indicatoren met een behoorlijk lange tijdreeks (werkloosheidsgraad 1960-2022, bouwvergunningen 1996-2022, capaciteitsbezettingsgraad 1988-2022) blijken geen significante verklaringskracht te bieden voor de regionale economische groei uit het verleden. Voor andere regionale indicatoren (consumentenvertrouwen 2003-2022, producentenvertrouwen Brussel 2008-2022) is de beschikbare tijdreeks te kort om ze zinvol in een econometrische regressie op te nemen. Dat de groeiraming die uit onze eenoudige regressieoefening naar voren komt niet erg verschilt tussen Vlaanderen en Wallonië, ligt wel in de lijn van de Regionale Economische Vooruitzichten die het Federaal Planbureau midden juli 2024 publiceerde. Op dat nog vroege ogenblik werd de reële bbp-groei voor heel België in 2024 met 1,4% vrij hoog ingeschat (1,0% gerealiseerd). Voor Vlaanderen, Wallonië en Brussel voorspelde het Planbureau de groei voor 2024 toen op respectievelijk 1,4%, 1,3% en 1,4%.4
Allicht zal de 2024-groei in Vlaanderen en Wallonië niet sterk verschillend zijn geweest en dus rond 1,0% hebben gelegen. De Brusselse economie werd in 2024 getroffen door een sterk lagere productie in de Audi-fabriek in Vorst, die zakte tot slechts een derde van die in 2023. In 2023 bedroeg het aandeel van de productie van transportmiddelen 0,6% van de totale toegevoegde waarde voortgebracht in de Brusselse economie. De minderproductie in de Audi-fabriek in 2024 heeft de groei in het gewest met naar schatting enkele tienden van een procentpunt gedrukt, waardoor die daar allicht wel ruim onder 1,0% zal hebben gelegen. Voor finale resultaten is het wachten tot begin 2026, wanneer het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) 2024-cijfers inzake de regionale groei in België zal publiceren.
4. Vooruitblik regionale groei 2025 en 2026
Recente vertrouwensindicatoren
Eerder in dit rapport stelden we vast dat de regionale vertrouwensindicatoren (uitgezonderd het productentenvertrouwen in Brussel) verslechterden naar eind 2024 toe. Het valt op dat het consumentenvertrouwen in Vlaanderen in januari 2025 verder wegzakte, terwijl die In de beide andere regio’s wat verbeterde (zie figuur 6). In februari verbeterde de indicator in alle drie de gewesten fors, waarbij die in Wallonië en Brussel zelfs een niveau ruim boven het langetermijngemiddelde bereikte. De verbetering was toe te schrijven aan een aanzienlijke daling van de werkloosheidsverwachtingen. Zij is opvallend, aangezien die deelcomponent van het consumentenvertrouwen het halfjaar ervoor had gewezen op een een toegenomen vrees van burgers om werkloos te worden (figuur 7). Allicht werden veel enquêteantwoorden (in Wallonië en Brussel meer dan in Vlaanderen) positief beïnvloed door de aangekondigde hervormingen van de nieuwe federale regering, waaronder het plan om de duur van de werkloosheidsuitkering te beperken. In maart en april verslechterde het consumentenvertrouwen evenwel opnieuw aanzienlijk, waardoor de heropleving in februari volledig terug werd tenietgedaan.
Het producentenvertrouwen verslechterde verder in de eerste maanden van 2025 in Vlaanderen en Wallonië. De daling van de indicator was in Wallonië in maart zelfs erg uitgesproken. Hoewel erg volatiel, was er in Brussel daarentegen sinds eind 2024 een opvallende verbetering, waarbij de indicator in de eerste maanden van 2025 boven zijn langetermijngemiddelde kwam te liggen. De verslechtering in Vlaanderen en Wallonië, die meer afhankelijk zijn van de goederenuitvoer, weerspiegelt sterk de huidige turbulente externe omgeving. Daarbij is er vooral toenemende bezorgdheid over de Amerikaanse invoertarieven, die het economisch herstel op korte termijn kunnen fnuiken.
Om zicht te krijgen op de regionale groei in 2025 en 2026, moeten we een inschatting maken van de mate waarin de drie regio's worden getroffen door Trumps tarievenoorlog enerzijds en zij de vruchten kunnen plukken van de Duitse en Europese budgettaire stimulus anderzijds. Amerikaanse invoerheffingen, en de onzekerheid over de verdere ontwikkelingen terzake, wegen op de groeivooruitzichten op de kortere termijn, maar de stevige budgettaire expansie (oversijpelingseffecten van de forse Duitse stimulus en de impact van EU Readiness 2030) zal de economische groei in 2026 en daarna ondersteunen.
Tariefimpact en -onzekerheid
Figuur 19 geeft een beeld van de uitvoer van de drie Belgische regio's naar de VS. Voor Brussel is het economische belang ervan (d.w.z. uitgedrukt in procent van het bruto regionaal product) relatief klein. Dat komt vooral doordat de regio een relatief sterker op diensten gerichte economie heeft met weinig algemene goederenuitvoer. In Wallonië is het aandeel van zijn uitvoer naar de VS in de totale regionale uitvoer (11,1% in 2024) groter dan in Vlaanderen (7,2%). Maar doordat Vlaanderen een meer open economie heeft in vergelijking met Wallonië, is het economische belang van die uitvoer er groter. In 2023 bedroeg de uitvoer naar de VS in Vlaanderen 5,8% van het bruto regionaal product, tegenover 4,5% in Wallonië.

Hoewel het belang relatief klein is, nam de uitvoer vanuit het Brussels gewest naar de VS het voorbije decennium wel behoorlijk toe. Een belangrijke verklaring betreft de productie en uitvoer van elektrische Audi-wagens gemaakt in de Vorst-fabriek. Die lag in 2024 deels stil, wat de forse daling van de uitvoer richting de VS in 2024 mee verklaart. In 2024 bestond nog 61% van de uitvoer van Brussel naar de VS uit vervoermaterieel, in 2023 piekte dat op 74% (zie tabel 2). Met de sluiting van de Audi-vestiging in Vorst eerder dit jaar is de gevoeligheid van de Brusselse economie voor de tarievenoorlog fel verminderd, wat niet wegneemt dat die sluiting op zich uiteraard een impact heeft op de Brusselse economische activiteit.

Voor Vlaanderen en meer nog Wallonië bestaat de goederenuitvoer naar de VS voornamelijk uit chemische en aanverwante (vooral farmaceutische) producten (zie tabel 2). In beide regio's is die sector voor zijn uitvoer voor circa één vijfde afhankelijk van de VS. Verder voert ook de sector van de machinebouw in beide regio's behoorlijk wat uit naar de VS, met weliswaar in vergelijking met de chemie een significant lager aandeel in het geheel van de regionale uitvoer naar de VS.
De mate waarin de regio's effectief zullen worden getroffen, hangt uiteraard sterk af van hoe de tarievenoorlog de komende maanden verder zal evolueren en, meer bepaald, wat de uitkomst zal zijn van de onderhandelingen tusssen de VS en de EU. Sinds 5 april is op alle goederen die de VS binnenkomen een tarief geldig van ten minste 10%. Op goederen die van de EU komen zou in principe een tarief van 20% van toepassing zijn, maar op 9 april kondigde Trump een pauze van 90 dagen aan (tot 9 juli). Op 23 mei dreigde Trump met een 50% tarief voor invoer uit de EU, maar ook dat werd uitgesteld van 1 juni naar 9 juli. Verder blijft onduidelijk of farmaceutische producten, die voorlopig buiten schot zijn gebleven, finaal toch zullen worden getroffen. De VS is een erg belangrijke uitvoermarkt voor zowel de Vlaamse als Waalse farmasector.
Europese budgettaire stimulus
De stevige extra militaire en infrastructuuruitgaven waartoe Duitsland en de EU (in het kader van het Readiness 2030-plan, eerder ReArm Europe genoemd) recent besloten, kunnen via oversijpelingseffecten en eigen defensie-uitgaven de economische groei in België ondersteunen. Voor het land als geheel ramen wij de impact van de totale impuls op ruwweg 0,8% van het bbp, gespreid over meerdere jaren. Doordat de implementatie van de stimulus tijd vraagt, zal het allicht wat duren vooraleer de extra budgettaire uitgaven effect zullen sorteren. Wij zien een eerste zichtbare impact ervan op de groei pas vanaf 2026, met de grootste impact eerder in de jaren daarna (d.w.z. 2027-2028).
Welke regio het meeste economische profijt zal halen uit de extra militaire uitgaven hangt af van de aard van de investeringen en van de mate waarin die minder dan in het verleden naar het buitenland zullen gaan. Allicht zal in de eerste plaats worden voortgebouwd op wat al bestaat aan defensie-industrie in België. In Wallonië zijn dat vooral de 'klassieke' wapenbedrijven (FN Herstal, John Cockerill, Mecar,...) met productie van vuurwapens, bommen en granaten. Hoewel Vlaanderen ook beperkt dergelijke bedrijven heeft (FN Zutendaal), is de defensie-industrie er toch meer gespecialiseerd in de productie van defensiegerelateerde hoogtechnologische onderdelen (beeldschermen, nachtkijkers, radar- en communicatiesystemen,...), vaak door kmo's. In de mate dat de extra (Belgische en Europese) investeringen prioritair gaan naar de opschaling van bestaande productie van klassieke wapens, zou de Waalse defensiesector allicht wat sneller en meer dan de Vlaamse profiteren.
Daar staat tegenover dat de Vlaamse defensie(gerelateerde) industrie als leverancier van onderdelen allicht meer baat zal hebben bij de Duitse militaire stimulus. Ook de extra infrastruurinvesteringen die door de Duitse overheid zijn gepland, zullen Vlaanderen allicht via oversijpelingseffecten meer ten goede komen, gezien het grotere economische belang van de uitvoer naar Duitsland in dat gewest. Het afgelopen decennium bedroeg de Vlaamse uitvoer naar Duitsland gemiddeld 13,3% van het bruto regionaal product. De overeenstemmende Waalse en Brusselse cijfers liggen met respectievelijk 9,5% en slechts 2,0% lager. De Vlaamse uitvoer naar Duitsland is bovendien veelzijdiger dan de Waalse, die vooral uit chemie, farma en minerale producten bestaat.
Groeiverwachting 2025-2026
Voor België als geheel gaan wij momenteel uit van een reële bbp-groei van 0,7% in 2025 en 0,8% in 2026 (zie onze publicatie 'Economische Vooruitzichten' van mei 2025). Allicht zal op de kortere termijn Vlaanderen wat meer dan Wallonië worden getroffen door de tariefverhoging en -onzekerheid. Wallonië zal bovendien op de korte termijn wat sneller en meer dan Vlaanderen kunnen profiteren van de hogere defensie-uitgaven. Een en ander maakt dat de economische groei dit jaar in Wallonië waarschijnlijk hoger zal uitkomen (rond 1,0%) dan die in Vlaanderen (eerder richting 0,5%). De Brusselse economie wordt in 2025 getroffen door de sluiting van de Audi-fabriek in Vorst, wat bijdraagt tot een eveneens lagere groei (om en bij 0,5%) in dat gewest. Zodra de Duitse budgettaire stimulus vaart krijgt en de meer hoogtechnologische Vlaamse defensie-industrie ook meer van de hogere uitgaven begint te profiteren, zal de economische groei in Vlaanderen die in Wallonië allicht voorbijsteken. Voor 2026 gaan we bijgevolg uit van een Vlaamse en Waalse groei die iets boven respectievelijk iets onder de verwachte groei voor België als geheel (0,8%) zal liggen.
Het weergegeven scenario is onderhevig aan een hoge mate van onzekerheid. De neerwaartse risico's hebben vooral betrekking op de omgeving voor de internationale handel. De hogere invoertarieven en de onzekerheid over het (Amerikaanse) handelsbeleid kunnen de regionale economieën (vooral de Vlaamse) meer dan verwacht verzwakken. Naast de directe gevolgen voor de buitenlandse handel, zouden indirecte effecten zoals een verlies aan vertrouwen het negatieve effect op de economische activiteit uiteindelijk groter kunnen doen uitvallen. Een positief risico is dat de grote wending inzake budgettair beleid in de EU en Duitsland de regionale groei (vooral de Vlaamse) meer dan verwacht zou kunnen ondersteunen via het vertrouwenskanaal.
1 Het reële bruto regionaal product is het reële bruto binnenlands product (bbp) van een regio binnen een land en komt overeen met de totale toegevoegde waarde in volume voortgebracht op het grondgebied van die regio.
2 Bij de jongste publicatie van de Regionale Rekeningen werden de regionale statistieken vanaf 2020 reeds aangepast conform de vijfjaarlijkse benchmark-herziening in lijn met Eurostat-aanbevelingen. Het INR zal de cijfers vóór 2020 pas later, in het derde kwartaal van 2025, conform die methodologische herziening bijwerken. Omdat er hierdoor een breuk is in de regionale cijferreeksen, hanteren wij in dit rapport het niet-aangepaste 2020-cijfer om de jaarwijziging van 2020 t.o.v. 2019 te berekenen en het aangepaste 2020-cijfer om de jaarwijziging van 2021 t.o.v. 2020 te berekenen.
3 Voor het aantal arbeidsuren zijn nog geen regionale 2023-cijfers beschikbaar. Daarom kan voor dat jaar ook de groei van de uurproductiviteit niet worden becijferd.
4 Het Federaal Planbureau maakt een jaarlijkse update van zijn regionale groeivooruitzichten. De raming gemaakt in de zomer van jaar t voor de regionale groei in t-1 is grotendeels gebaseerd op regionale gegevens die op dat ogenblik al beschikbaar zijn m.b.t. jaar t-1 bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ).