Belgische regionale overheidsfinanciën 2010-2024 in kaart gebracht
De budgettaire situatie van de Belgische overheid is onhoudbaar, niet alleen op het federale niveau maar ook in de deelstaten. In dit Economisch Bericht belichten we de ontwikkeling van de regionale overheidsfinanciën vanuit verschillende perspectieven, daarbij gebruik makend van recent door het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) geactualiseerde cijfers. Concreet kijken we naar de bijdrage van de deelstaten (Vlaanderen, Wallonië en Brussel) tot de gezamenlijke Belgische overheidsfinanciën en naar de regionale budgettaire toestand (tekort en schuld) uitgedrukt in verhouding tot enerzijds het bruto regionaal product en anderzijds de regionale ontvangsten.
Het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) publiceerde midden oktober nieuwe geactualiseerde cijfers inzake de financiën van de verschillende Belgische overheidsniveaus (zie https://www.nbb.be/nl/media/23213). De actualisatie betreft een update van de eerste raming voor de 2024-cijfers gemaakt in april, maar ook een herziening van de cijfers voor eerdere jaren, dit als gevolg van het beschikbaar komen van nieuwe budgettaire gegevens en aanpassingen aan de bbp-cijfers in de Nationale Rekeningen. In dit Economisch Bericht belichten we eerst de bijdrage van de voornaamste overheidsgeledingen (d.w.z. federale overheid inclusief sociale zekerheid, alsook gemeenschappen en gewesten) tot de gezamenlijke Belgische overheidsfinanciën (sectie 1). Daarna zoemen we dieper in op de regionale overheidsfinanciën (sectie 2).
1. Bijdrage tot de gezamenlijke overheidsfinanciën
De snel op elkaar volgende corona- en energiecrisissen hakten zwaar in op de financiën van de Belgische overheden. In 2019 bedroegen het tekort en de schuld van de gezamenlijke Belgische overheid respectievelijk 2,0% en 97,7% van het bbp. In 2020 piekten beide op 9,0% en 111,4%. In 2021-2022 verbeterde de situatie, maar in 2022 bleef het tekort met 3,6% van het bbp wel fors boven het pre-pandemieniveau. De schuldgraad was in 2023 teruggevallen tot 102,4%. In 2023 en 2024 nam het tekort opnieuw toe, vooral door hogere uitgaven als gevolg van de vergrijzing, verhoogde investeringen (onder meer in defensie) en oplopende rentelasten. In 2024 bedroegen het tekort en de schuld van de gezamenlijke overheid respectievelijk 4,4% en 103,9% van bbp. Ter info: in de eerste raming in april dit jaar ging het INR nog uit van een tekort en schuld in 2024 van respectievelijk 4,5% en 104,7% van het bbp.
De budgettaire toestand van de gezamenlijke overheid is de resultante van de financiën van de verschillende overheidsgeledingen. Figuren 1 en 2 tonen de bijdrage van de federale overheid (inclusief sociale zekerheid) en van de voornaamste gemeenschappen en gewesten tot het tekort respectievelijk de schuld van de gezamenlijke overheid. De financiën van de kleinere regionale overheden (de Vlaamse, Franse en Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissies, de Duitstalige Gemeenschap en de niet-verdeelde entiteiten) en van de lagere overheid (provincies en gemeenten) zijn in de beide figuren in 'overige' samengebracht.
Figuur 1 toont dat het oplopend gezamenlijk tekort sinds 2022 in belangrijke mate het gevolg is van oplopende tekorten bij de gemeenschappen en gewesten. In 2024 daalde het tekort op het federale niveau (een afname van het tekort van de federale overheid met 0,5 procentpunt bbp, deels gecompenseerd door een afname van het overschot in de sociale zekerheid met 0,3 procentpunt bbp). De (voornaamste) gemeenschappen en gewesten tezamen zagen hun tekort met 0,5 procentpunt bbp oplopen. De verschillen zijn sterk toe te schrijven aan de terugval in de overdrachten van de federale overheid aan de deelentiteiten krachtens de bijzondere financieringswet. Die dotaties ondervonden het na-effect van het jaar 2023 waarin ze tijdelijk werden opgedreven door aanzienlijke afrekeningssaldi, als gevolg van de sterke inflatie in het jaar voordien.
Een en ander neemt niet weg dat het overgrote deel van het gezamenlijk tekort zich nog altijd op het federale niveau bevindt. In 2024 was bijna twee derde van het Belgische tekort voor rekening van de federale overheid (inclusief sociale zekerheid) en ruim een derde voor rekening van de drie deelstaten. Concreet bestond het gezamenlijke tekort van 4,4% van het bbp in 2024 voor 2,7 procentpunten bbp uit het tekort van de federale overheid (inclusief sociale zekerheid). Vlaanderen (Vlaamse Gewest en Gemeenschap), Wallonië (Waalse Gewest en Franse Gemeenschap) en Brussel (Hoofdstedelijk Gewest) droegen dat jaar respectievelijk 0,8, 0,6 en 0,3 procentpunt bbp bij tot het gezamenlijke Belgische tekort.
De bijdrage van de (voornaamste) gemeenschappen en gewesten tot de gezamenlijke Belgische overheidsschuld liep op van iets meer dan 11 procentpunten bbp in de jaren vóór de pandemie tot 17,4 procentpunten bbp in 2024. De bijdragen van Vlaanderen, Wallonië en Brussel bedroegen dat jaar respectievelijk 6,7, 8,4 en 2,3 procentpunten bbp. De bijdrage van de federale overheid (inclusief sociale zekerheid) piekte in 2020 op 89,9 procentpunten bbp en viel daarna terug tot 81,4 procentpunten bbp in 2024 (zie figuur 2). Hoewel het aandeel afneemt, bevindt het overgrote deel van de Belgische overheidsschuld (een aandeel van 78% in 2024) zich nog op het federale niveau.
2. Focus op de regionale overheidsfinanciën
Net zoals de gezamenlijke Belgische overheidsfinanciën worden gerelateerd aan het Belgische bbp, kunnen we de financiën van de deelstaten afzetten tegenover hun eigen bruto regionaal product (brp)1. Het brp betreft de totale toegevoegde waarde voortgebracht in de drie respectievelijke regio's. Het INR heeft nog geen 2024-cijfers voor het brp gepubliceerd. Om toch een 2024-cijfer te hebben waaraan we de regionale financiën kunnen relateren, passen we de voorspelling van het Federaal Planbureau voor de nominale regionale groei in 2024 (gemaakt in juli) toe op de wel al gepubliceerde 2023-cijfers inzake brp. In 2024 bedroeg het begrotingstekort, zo becijferd, 1,3% van het brp in zowel Vlaanderen (Vlaamse Gewest en Gemeenschap) als Brussel (Brussels Hoofdstedelijk Gewest). In Wallonië (Waalse Gewest en Franse Gemeenschap) was dat 2,5% van het brp (zie figuur 3). Eveneens gerelateerd aan het brp bedroeg de schuldgraad in Vlaanderen, Wallonië en Brussel in 2024 respectievelijk 11,4%, 37,2% en 13,3% (zie figuur 4).
Het valt op dat de begrotingssituatie in Brussel en Wallonië al verslechterde vóór de pandemie. Een andere vaststelling is dat de cijfers voor Brussel in de figuren 3 en 4 best nog 'meevallen', ondanks de recente onheilsberichten over de financiële toestand van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dat komt doordat er veel toegevoegde waarde binnen het Hoofdstedelijk Gewest wordt gegenereerd, waarvan een belangrijk deel 'wegstroomt' via grote uitgaande inkomstenstromen, voornamelijk aan pendelaars die in Vlaanderen en Wallonië wonen (zie ook de recente NBB-studie). Het hoge productieniveau (d.i. de noemer) duwt de Brusselse tekort- en schuldratio's (uitgedrukt in procent van het brp) bijgevolg lager.
Doorgaans drukt men de begrotingssaldi van de deelstaten eerder uit in procent van hun respectievelijke totale ontvangsten, dit om een beeld te geven van het tekort of overschot ten aanzien van de budgettaire omvang van de deelstaten. Zo bekeken oogt het begrotingscijfer van Brussel veel minder fraai en is wel een meer duidelijke ontsporing zichtbaar (zie figuur 5). Het gewest liet in 2024 een tekort optekenen dat overeenkomt met liefst 25,4% van zijn ontvangsten. Dat is ruim hoger dan dat van Vlaanderen en Wallonië, waar het tekort (gewest en gemeenschap samen) in 2024 respectievelijk 7,4% en 8,2% van de ontvangsten bedroeg. Ter vergelijking: in 2019, vóór het uitbreken van de pandemie, hadden Brussel en Wallonië een tekort van 14,4% en 2,4% van hun ontvangsten, Vlaanderen een licht overschot van 0,6%.
De forse verslechtering van de regionale financiën laat zich ook zien in de schuldcijfers (zie figuur 6). Eveneens afgezet tegenover de totale respectievelijke regionale ontvangsten bedroeg de schuld in 2024 in Vlaanderen 61,2%, in Wallonië 121,3% en in Brussel 231,5%. Opnieuw presteert hier vooral Brussel slecht: de toename van de schuldratio tegenover 2019 was er met 119 procentpunten veel sterker dan in Vlaanderen (+27 procentpunten) en Wallonië (+32 procentpunten).
[1] De analyse in sectie 2 betreft de voornaamste Gemeenschappen en Gewesten. De financiën van de Duitstalige Gemeenschap, de Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissies, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de niet-verdeelde interregionale entiteiten worden hier niet dus mee in rekening gebracht.