Europese PMI’s suggereren afkoelende groei
Euro(rentes) houden voorlopig vast aan dagwinst
De Europese PMI’s zetten in september opnieuw een stap terug. De vertrouwensindicatoren hebben een traditioneel sterke correlatie met BBP-groei en wijzen m.a.w. dus op een economische afkoeling - of liever: normalisatie - in de aanloop naar het vierde kwartaal. De algemene (composite) indicator zwakte af van 59 in augustus tot 56,1 in september. De verwerkende nijverheid kampt alsmaar meer met een tekort aan grondstoffen en cruciale onderdelen waaronder chips. Dat is op zijn beurt het gevolg van logistieke flessenhalzen (gesloten havens, beschikbaar aantal containers) en een grote globale vraag. Productie in de sector vertraagde daardoor aanzienlijk in Duitsland (53,8 van 58,5) en Frankrijk (51,2 van 54). De indicator op Europees niveau tuimelt van 59 naar een nog steeds solide 55,6. In de dienstensector stelt dat probleem zich minder maar daar is er sprake van een natuurlijke rollover van de hoge niveaus kort na de opheffing van de pandemische restricties. Voor Frankrijk viel de schade mee (van 56,3 tot 56). Duitsland tekent een daling op van bijna vijf punten maar startte wel van een hoger niveau (60,8 naar 56). Europa valt daar ergens tussenin: van 59 naar 56,3. Mede als gevolg van de tekorten schakelde de vraaggroei naar een iets lagere versnelling. Het is een domino-effect dat vooral zichtbaar is in de autosector: als fabrikanten over onvoldoende chips beschikken om te produceren, koelt bij hen de vraag naar andere onderdelen en diensten ook af. Nog een belangrijke vaststelling: er is en blijft (historisch) hoge prijsdruk: in Europa stijgen de aangerekende (output)prijzen aan het derde snelste tempo in 20 jaar Dat maakt sommige projecten economisch niet meer levensvatbaar. Ook dat treft de vraag. De gevolgen voor het personeelsbestand blijven voorlopig nog beperkt. Bedrijven werven nog steeds gretig aan, er is namelijk nog steeds heel wat achterstallig werk weg te werken. Het aanwervingstempo zwakte wel af in vergelijking met de vorige, zeer sterke maanden. Het optimisme voor de toekomst ging voor een derde maand achteruit, vooral in de dienstensector. De respondenten wezen voornamelijk op de deltavariant van het virus. In de maakindustrie groeien de frustraties over de hoge prijzen en de hardnekkige problemen in de distributieketens.
De data op zich zijn geen reden tot bezorgdheid. Het is normaal voor een economie om te normaliseren na een bijzonder sterke eind van kw2 en begin van kw3. Wat we wel in het oog moeten houden is de combinatie van vertraagde (vraag)groei en scherp stijgende prijzen. Dit is een stagflatiescenario dat ten allen prijze vermeden moet worden. Wat de markten betreft, ging EUR/USD in een Pavlov-reactie even lager bij de iets groter dan verwachte PMI-terugval. Het muntenpaar recupereerde al snel die verliezen en handelt in de nasleep van de Fed-aankondiging gisteren (zie apart bericht) opnieuw boven 1,17(2). Toch komt dat vooral op het conto van een zwakkere dollar. De Europese rentes gaan bijvoorbeeld marginaal hoger maar dat is dankzij het sprongetje bij de opening. Daar schiet ondertussen niet zo veel meer van over.