Nobelprijs Economie wordt beter een prijs Menswetenschappen

Begin oktober wordt naar jaarlijkse gewoonte de Nobelprijs Economie uitgereikt. Dat de financiële crisis tien jaar geleden zo zwaar heeft kunnen toeslaan, roept hier en daar nog altijd controverse op over de toekenning van de prijs. Verdienen economen hem wel? De prijs zomaar afschaffen, is een brug te ver. Gezien de toename van interdisciplinair onderzoek zou het wel beter zijn de prijs te vervangen door een prijs voor de menswetenschappen.       

Sinds het uitbarsten van de financiële crisis in 2008 is er controverse over de vraag of economen de Nobelprijs wel verdienen. Nogal wat economen kregen de prijs voor hun bijdrage tot de ‘moderne financiële theorie’. Meer bepaald ook met betrekking tot de ontwikkeling en waardebepaling van nieuwe, gevaarlijke financiële producten, die later mee aan de basis lagen van de kredietcrisis die in de VS ontstond. Hun theorieën hadden bij de toekenning van de prijs ‘de tand des tijds’ nog niet doorstaan. Later bleek dat de financieel-economische risico’s in hun voorgestelde modellen systematisch werden onderschat. Het gevolg is dat ook bij de toepassing ervan in de praktijk de risico’s zwaar zijn onderschat.

Wellicht zijn de betrokkenen te snel tot Nobel-laureaat bekroond. Het is geen toeval dat Robert Merton en Myron Scholes, twee bezielers van de moderne financiële economie, bij de toekenning van hun prijs in 1997 nog relatief jong waren. Merton was 53 jaar, Scholes 56. Doorgaans laat de Zweedse Academie voor Wetenschappen, die de prijs toekent, zich niet graag verleiden tot het bekronen van recente economische theorieën. Vaker dan in andere disciplines werd de prijs voor economie toegekend aan personen die het hoogtepunt van hun carrière al ver achter zich hadden. De gemiddelde leeftijd voor alle economielaureaten bij toekenning van de prijs is dan ook 67, vergeleken met een gemiddelde leeftijd van 52 jaar voor bijvoorbeeld de laureaten van de prijs voor fysica.

Allicht houdt dit verband met het bijzondere karakter van de economie als maatschappijwetenschap, waardoor pas na jaren de waarde van een theorie goed kan worden ingeschat. Vooruitgang in de economische wetenschap is trager en vraagt om voortdurende herziening.

Hoewel over de waarde van hun wetenschappelijke bijdrage kan worden geredetwist, is de prijs aan vermelde financiële economen niet alleen te snel maar allicht ook onterecht toegekend. Met wat we vandaag weten, strookt hun bijdrage immers niet echt met Alfred Nobels wens dat elke laureaat maatschappelijke of wetenschappelijke prestaties op zijn actief moet hebben die in belangrijke mate tot het menselijk geluk hebben bijgedragen. Het aftoetsen van de maatschappeljke meerwaarde, naast de academische, is dus essentieel.

Late erkenning

Bij zijn beslissing om zo’n prestaties jaarlijks te belonen, dacht Alfred Nobel overigens niet aan de economische wetenschap. Die had op het einde van negentiende eeuw nauwelijks universitaire status. In de jaren 30 kreeg de economie gaandeweg erkenning als wetenschap en na de oorlog volgde de uitbouw van economische faculteiten aan universiteiten over de hele wereld. Pas in 1969 werd de Nobelprijs Economie in het leven geroepen door de Zweedse centrale bank ter gelegenheid van haar 300-jarig bestaan. De officiële naam is ‘De prijs van de Zweedse Rijksbank voor de Economie ter nagedachtenis aan Alfred Nobel’, maar wordt in de volksmond en media simpelweg de Nobelprijs Economie genoemd.

Ondanks de late erkenning ligt de prijs in de geest van Nobels testament. De bijdrage van sommige laureaateconomen mag dan wel worden betwist, vele anderen werden beloond voor fundamentele en voor de mens belangrijke theorieën die overeind zijn gebleven. Heel wat laureaten bekleedden overigens politieke mandaten of voorname functies bij internationale organisaties en konden zo (in)direct invloed uitoefenen op het economische beleid. Ook zonder actieve deelname aan het beleid, zagen bepaalde winnaars hun theorieën in de praktijk omgezet. Een voorbeeld is de toepassing door de Amerikaanse overheid van Gary Becker’s analyse over criminaliteit (laureaat in 1992), wat leidde tot een spectaculaire terugloop ervan.

Daarom blijft het zinvol om de prijs uit te reiken. Dat andere menswetenschappen die ook voldoen aan Nobels criterium, zoals sociologie, psychologie en politieke wetenschappen, uit de boot vallen, houdt allicht verband met het veelzijdig karakter van de economische wetenschap. De economieprijs betrof in recente jaren overigens vaker interdisciplinair werk met andere (humane) wetenschappen, wat erop duidt dat de Academie het domein van de economie ruim interpreteert. In feite verdienen economen het privilege van de prijs niet en zou het zinvoller zijn een Nobelprijs Menswetenschappen uit te reiken.

Toch zou er ook rond zo’n prijs heel wat controverse blijven bestaan. Het afleiden van algemene, onbetwiste wetmatigheden in de menswetenschappen is immers inherent moeilijker dan in de exacte wetenschappen, zoals de fysica. Dat komt doordat de menswetenschapper doorgaans niet kan experimenteren, het onderzochte element (‘de mens’) zich in werkelijkheid vaak irrationeel gedraagt tegen zijn eigen bedoelingen en belangen in, en ook verwachtingen een belangrijke invloed uitoefenen op het verloop van sociaaleconomische grootheden. Verschillende economen kregen trouwens de Nobelprijs omwille van hun inzichten op dergelijke vlakken. En ja ... ook binnen de financiële economie. Voorbeelden zijn Daniel Kahneman in 2002, voor zijn behavioural finance-theorie, en Eugene Fama, Lars Peter Hansen en Robert Shiller in 2013, voor hun empirische analyse van activaprijzen en het ontstaan van economische zeepbellen.

Winnaar 2018

Blijft de vraag: wie wint de prijs dit jaar? Ik mik op Raghuram Rajan. Het onderzoek van de Chicago-professor spitst zich toe op ...jawel... crisissen op de financiële markten. Hij behoort tot het selecte groepje economen dat de krediet- en schuldencrisis vroegtijdig zag aankomen. Als toenmalig hoofdeconoom van het IMF schreef hij in 2005, ter ere van het afscheid van Alan Greenspan aan het hoofd van de Federal Reserve, een controversiële paper “Has financial development made the world riskier?”. Daarin waarschuwde hij, achteraf gezien volkomen terecht, voor een ernstige crisis.

Misschien is de slechts 55-jarige Rajan opnieuw nog wat te groen achter de oren? Dan maar macro-econoom en Harvard-professor Robert Barro, eeuwig kandidaat en met zijn 74 jaar ver over de gemiddelde leeftijd van eerdere winnaars. Barro is een van de grondleggers van de ‘nieuw klassieke macro-economie’ en vooral bekend voor de zgn. Ricardiaanse Equivalentie. Volgens die theorie heeft een expansief begrotingsbeleid geen effect omdat gezinnen meer gaan sparen (dus minder consumeren) om toekomstige belastingverhogingen op te vangen. Door het grote aantal assumpties werd de theorie in empirische studies evenwel vaak verworpen.

De effectiviteit van de budgettaire politiek blijft tot op vandaag een controversieel thema. Zo kreeg ook de 61-jarige Alberto Alesina, eveneens Harvard-professor en vaak geciteerd als kanshebber voor de Nobelprijs, de wind van voren. Volgens zijn onderzoek leiden bezuinigingen vaak tot hogere i.p.v. lagere economische groei. Meer genuanceerd en m.i. meer terechte winnaar van de prijs dit jaar is de Franse professor en eveneens voormalig IMF-hoofdeconoom Olivier Blanchard (70 jaar). Hij becijferde in 2013 dat de multiplicator van de overheidsfinanciën waarmee in de westerse landen doorgaans werd gewerkt vóór de financiële crisis, sinds de crisis sterk onderschat is. Het fors negatieve effect van bezuinigingen op de economische groei zou er in heel wat landen mee oorzaak van zijn dat de beoogde tekort- en schuldreductie niet kon worden gehaald. Zijn analyse zorgde ervoor dat ook het IMF zich openlijk vragen begon te stellen over de wenselijkheid van meer bezuinigingen op een ogenblik dat de economie op apegapen ligt.