Een blik onder de Amerikaanse motorkap
De publicatie van het eerstekwartaal groeicijfer in de Verenigde Staten gisteren zorgde voor alarmerende koppen. “Amerikaanse economie vertraagt fors”. “Onverwacht scherpe terugval van Amerikaanse groei.” “VS groeit aan traagste tempo in twee jaar.” Ze zijn feitelijk juist maar doen afbreuk aan de realiteit.
De economische expansie van 1.6% op geannualiseerde kwartaalbasis viel inderdaad onder de verwachtingen van 2.5% uit. Het was ook effectief een vertraging t.o.v. de 3.4% in het laatste kwartaal van vorig jaar. Maar een normalisatie van dit naar historische normen sterk cijfer is eigenlijk niet meer dan logisch. Onder de motorkap brult de Amerikaanse V12 trouwens veel luider. Private consumptie blijft de stuwende kracht. De component droeg bijna 1.7 procentpunt bij tot het groeicijfer. Dat aandeel kromp van 2.2% maar verdient dezelfde nuance als hierboven. Er was een opmerkelijke verschuiving van goederenconsumptie (met een negatieve bijdrage) naar diensten. Die laatste trok met 1.78 ppt – het meeste sinds het boerenjaar 2021 – eigenhandig de kar. De bijdrage van de dienstensector wint bovendien al sinds midden 2023 aan kracht. Het zijn belangrijke details, want hardnekkige diensteninflatie is de nummer 1 kopzorg van de Amerikaanse centrale bank (Fed). Ondernemend Amerika was met 0.91 ppt aan kapitaalsinvesteringen eveneens op de afspraak. De overheid zorgde voor een kleine boost op lokaal en staatsniveau. Als we afkloppen op deze essentiële componenten, bedraagt de Amerikaanse groei geen 1.6% maar 2.8%. Een scherpe opstoot van de import en een voorraadafbouw biedt de statistische verklaring voor het uiteindelijke cijfer. Maar als de VS zoveel importeert én bedrijven uit voorraad (moeten) werken, wat zegt dat dan over de binnenlandse vraag?
Laat dat even bezinken terwijl we naar de gelijktijdige publicatie van de PCE-prijsindicatoren (kw1) gaan, de geprefereerde graadmeter van de Fed. Zowel het overkoepelende cijfer van 3.1% als de enge vorm (ex. voeding en energie) van 3.7% (!) overtroffen de verwachtingen van resp. 3% en 3.4%. Beide impliceerden een stevige versnelling t.o.v. de 1.6% resp. 2% van 2023kw4. Diensteninflatie? 5.4% t.o.v. 3.4% in 2023kw4. Een statistische uitschieter ligt aan de basis van die enorme prijsversnelling. Maar dat verandert niets aan het feit dat alle (op één na) prijsdeelreeksen van de dienstenmaatstaf bijkomend prijsmomentum vertonen.
Overgiet het geheel met een zoveelste sterke (lees: lage) lezing van de wekelijkse werkloosheidscijfers en voor we het goed en wel beseffen beukte de Amerikaanse tweejaarsrente opnieuw tegen 5% aan. We gaan ervan uit dat dit symbolisch niveau standhoudt zolang de markt wegblijft van het idee dat de volgende zet van de Fed wel eens een renteverhoging kan worden. Het lange eind van de curve blijft wel vatbaar voor een verdere stijging. De Amerikaanse update (payrolls, ISMs) kan volgende week de zaak ondersteunen. De Amerikaanse economie is sterk, inflatie te hoog en de arbeidsmarkt robuust. De Amerikaanse geldmarkt rekent op dit moment niet meer op een renteverlaging vóór december. Ter herinnering: in de officiële communicatie (dot plot) van de Fed is drie nog altijd, weliswaar nipt, de norm. Voorzitter Powell mag het volgende week tijdens de persconferentie na de beleidsvergadering komen uitleggen.