Trendmatige SEK-depreciatie is een blijver
Overgangsdagen zoals deze bieden de gelegenheid om iets dieper in te gaan op de minder courante financiële variabelen. In afwachting van de monetaire tenoren aan het woord op het Wereld Economisch Forum, omzetcijfers uit de Amerikaanse kleinhandel en het Beige Book van de Fed, de volledige Britse economische update en vierdekwartaalgroeicijfers van China, belichten we vandaag het noordelijke Zweden.
Aanleiding daarvoor waren de inflatiecijfers gisteren. Het is zowat de laatste belangrijke input vooraleer de Zweedse centrale bank (Riksbank) zich op 1 februari voor een eerste keer dit jaar over het monetair beleid beraadt. Zweden publiceert verschillende inflatiemaatstaven. De belangrijkste is die waar een vaste rentevoet wordt gebruikt. Die corrigeert voor het effect van de renteverhogingen door de Riksbank op de hypothecaire rentelasten. Die impact is wel degelijk substantieel in een land waar ongeveer driekwart van de woonkredieten een variabele rente kent. Volgens die zogenaamde CPIF kropen de prijzen in december 0.6% hoger op maandbasis. Vergeleken met een jaar eerder is dat 2.3%. Dit traagste tempo sinds juli 2021 contrasteert met de piek van 10.2% in december 2022. Tot zover het goede nieuws. De graadmeter die abstractie maakt van de energiecomponent noteert op 5.3%. Het is amper een verbetering t.o.v. november (5.4%) en de matiging van de piek (9.3%) eerder dit jaar oogt hier een stuk minder indrukwekkend.
De Riksbank’s laatste beleidsvergadering dateert al van eind november. Het status quo op 4% ging toen tegen de (analisten)verwachtingen in. Om zich te wapenen tegen een eventueel trager dan verhoopt desinflatieproces hield de Riksbank het debat over een al dan niet laatste zet wel levende. Ze stelde weinig elegant nog een halve renteverhoging (en mogelijk een versnelde balansafbouw) voor begin dit jaar in het verschiet. Maar dat scenario achten we nog weinig waarschijnlijk nu duidelijk is dat het werk van de Riksbank’s grote voorbeeld, de ECB, er ook op zit. Vicevoorzitter Jansson liet zich vorige week optimistisch uit over het verloop van inflatie en gelooft dat de eerstvolgende rentebeweging naar beneden is. Hij putte ook moed uit de recente appreciatie van de Zweedse munt, die weliswaar vooral extern (globale rentecorrectie) gedreven was. EUR/SEK daalde in de loop van november en december van 11.8 richting 11. Daar ging ondertussen wel alweer een deel van verloren (EUR/SEK 11.32). De SEK noteert hoe dan ook zwak vanuit een langetermijnperspectief. Op zich is dat geen probleem noch verrassend. De sinds 2012 systematisch depreciërende munt is een Zweedse traditie die een mooi concurrentieel voordeel opleverde én de toen veel te lage inflatie moest opkrikken. De context vandaag maakt de centrale bank iets meer beducht voor SEK-verzwakking. Of dat zou toch moeten. Door de hoge kerninflatie zien we een eerste renteverlaging niet vroeger dan in de tweede jaarhelft en in ieder geval wellicht pas nadat de ECB de spits afbeet. Op korte termijn zien we zelfs ruimte voor een SEK-herstel omwille van redenen analoog aan die van eind vorig jaar (ontspanning globale financiële condities). EUR/SEK 10.5-10.75 werpt zich op als een sterke steunzone. Voor de middellange termijn blijven dezelfde structurele krachten als die van afgelopen decennium aan het werk en blijft de SEK gevangen in een trendmatige verzwakking.