Meer of minder inflatie door corona?
De coronacrisis heeft de economische activiteit zwaar getroffen. Dat heeft ook gevolgen voor de inflatie. De ECB slaagt er al lang niet in om haar doelstelling van een inflatie van net onder 2% te realiseren. De vrees bestaat dat corona die doelstelling nog voor veel langer onbereikbaar maakt. In het communiqué na de ECB-vergadering van 16 juli lezen we: “Op middellange termijn zal de zwakkere vraag de inflatie neerwaarts beïnvloeden, hetgeen slechts gedeeltelijk wordt gecompenseerd door de opwaartse druk als gevolg van aanbodbeperkingen.” Dat is ook de inschatting van KBC. Maar er is onzekerheid. Ook de ECB-tekst geeft aan dat er twee tegengestelde krachten aan het werk zijn. Als negatieve vraagschok zorgt corona voor minder inflatie (desinflatoir). Maar als aanbodschok kan de crisis voor hogere prijzen (meer inflatie) zorgen.
Over het algemeen wordt aangenomen dat de onmiddellijke impact van de coronaschok desinflatoir of zelfs deflatoir (dalende prijzen) kan zijn. Dat bleek meteen uit de eerste cijfers na de schok. In de eurozone kelderde de inflatie van 1,4% in januari 2020 tot 0,1% in mei. Die forse daling werd vooral veroorzaakt door de energieprijzen, als gevolg van de historische terugval (met ruim 70% j/j eind april) van de olieprijs. De olieprijs herstelde (gedeeltelijk) vrij snel, zodat de negatieve bijdrage van de energieprijzen in juni al kleiner werd en de inflatie lichtjes aantrok tot 0,3%. Bij de voedingsprijzen was er van een onmiddellijke deflatoire impact van corona geen sprake. Hun stijgingstempo versnelde integendeel van ongeveer 2% omstreeks de jaarwisseling tot ruim 3,5% in april en mei. Hun bijdrage tot de algemene inflatie nam doordoor beduidend toe.
De evolutie van de kerninflatie (die de energie- en voedingsprijzen buiten beschouwing laat) lag wel in lijn van de verwachtingen. Ze daalde van 1,2% in februari tot 0,8% in juni. De verminderde consumptievraag naar goederen en diensten zet de prijzen onder neerwaartse druk. De daling was misschien beperkter dan sommigen hadden verwacht, maar het is te vroeg voor een definitief beeld. Tijdens de lockdown waren sommige prijzen simpelweg niet waarneembaar, omdat er geen handel was. Met de versoepeling van de lockdown en het opmerkelijke herstel van mobiliteit en consumptie kunnen de inflatiecijfers van juni al een indicatie geven over hoe het aangepaste gedrag van consumenten en handelaars de prijsdynamiek beïnvloedt. Dat is dus een afkoeling van de inflatie, maar geen deflatie.
De ontwikkeling op langere termijn blijft onzeker. De aangetaste winstmarges en hogere kosten zullen in de eerstkomende periode veel handelaars allicht wel in de verleiding brengen om hun prijzen op te trekken, maar de zwakke vraag zal hen waarschijnlijk beletten dat ook effectief te doen. De btw-verlagingen die her en der worden doorgevoerd, zullen de inflatie in de eurozone drukken of althans beperkt houden. De precaire toestand op de arbeidsmarkt zal ook de loondruk beperkt houden. Zolang social distancing en andere belemmerende maatregelen nodig blijven om het virus onder controle te houden, zullen de desinflatoire tendenzen allicht de bovenhand houden.
Maar wanneer deze belemmeringen voor de economische activiteit kunnen worden opgeheven, zou de wereld er wel eens anders kunnen uitzien. Opgepot spaargeld kan dan worden uitgegeven en een krachtige inhaalvraag op gang brengen. Veel zal dan afhangen van de toestand van de aanbodzijde van de economie en hoe die op de sterkere vraag zal kunnen reageren. Ook het antwoord op de vraag of het stimulerende monetaire- en begrotingsbeleid desgevallend voldoende snel zal worden teruggedraaid zal dan bepalend zijn voor de inflatieontwikkeling. Vandaag is het geen basisscenario, maar in een wat verdere toekomst zou te veel inflatie wel eens een acutere bekommernis kunnen worden, dan lange tijd voor mogelijk gehouden.