Moet er nog olie zijn?
Heel af en toe is het antwoord op een economisch vraagstuk klaar en duidelijk, met weinig nuances of een enerzijds-anderzijdstegenstelling. In dit geval luidt het antwoord op de titelvraag kort en bondig “neen”. De Europese referentie (Brent) schaafde gisteren bijna 9% van de prijs en gaat vandaag opnieuw 16% lager tot beneden $ 22/vat. Voor een vat ruwe aardolie in de VS (WTI) ‘betaalde’ je gisteren op een bepaald moment $-40.32. Die negatieve prijszetting in de oliemarkt is nooit eerder gezien. De onderliggende oorzaak blijft fundamenteel van aard maar technische factoren waren de aanleiding voor de prijzen onder nul. De financiële oliemarkt handelt op basis van termijncontracten. Het huidige mei-contract voor WTI komt later vandaag op eindvervaldag. Zij die ‘long’ staan moeten straks dus fysiek olie inslaan, op een moment waarop de wereldeconomie op apegapen ligt én olie nu al tot tegen de nok van de voorraadruimtes gutst. Investeerders schroefden gisteren daarom in extremis de longposities terug en waren zelfs bereid te betalen om olie niét te ontvangen. Het hoeft niet veel gekker te worden.
De terugval in olieprijzen is mooi meegenomen voor het herstel ná de coronacrisis. Dat is op dit moment echter nog verre toekomstmuziek. Het heeft op kortere termijn wel belangrijke repercussies voor de olie-industrie, in het bijzonder die van de VS. De schalieoliesector zit met de handen in het haar. Ze maakte handig gebruik van de lage rentes tijdens het afgelopen decennium om massaal te investeren. De VS groeide dankzij ‘fracking’ uit tot (één van) de grootste olie-exporteurs. Het werd gepromoot als een flexibel alternatief voor ruwe aardolie vanuit het Midden-Oosten dat snel kon schakelen in functie van de olieprijs. Het aantal actieve Amerikaanse olieplatformen daalde sinds midden maart fors tot het laagste niveau sinds oktober 2016 (529). Toch leeft de vrees dat de inkrimping in het licht van de overvolle stockeerruimtes te traag verloopt. De Trump-administratie kwam al met een opmerkelijk voorstel waarbij het olieproducenten zou betalen om olie niet op te pompen. De olie die zo in de grond blijft, wordt juridisch dan als een strategische reserve beschouwd. Het Congres gaat voorlopig niet akkoord. De president overweegt ook nog steeds invoerheffingen op geïmporteerde olie om de binnenlandse industrie te beschermen. Hij viseert onder meer Rusland maar ook Saudi-Arabië – allicht de enige bondgenoot van de VS in het Midden-Oosten. Dit soort voorstellen zijn bovendien slechts tijdelijke oplossingen. Meer en meer duikt de term ‘bail-out’ op, ofwel door de Trump-administratie (die momenteel enkel een programma voor o.m. vliegtuigmaatschappijen op papier heeft) dan wel door de Fed via een van haar bedrijfsobligatieprogramma’s. Maar wil die dat wel? Het kan niet de bedoeling zijn om sector na sector een reddingsboei toe te werpen.
De (Amerikaanse) energiewaarden bleven in vergelijking met andere sectoren achter op het herstel dat zich vanaf eind maart aftekende op zowel de aandelen- als obligatiemarkten. De prijs om zich te verzekeren tegen wanbetaling van de energiesector steeg aanzienlijk meer tijdens de paniek in maart en daalde vervolgens relatief minder sterk. Een teken aan de wand? We suggereerden eerder al dat de energiesector het dominosteentje kon zijn dat de brede bedrijfssector op de grondvesten doet daveren. Zo ver is het dankzij de ongeziene fiscale en monetaire interventies nog niet, maar een gewaarschuwd man…