Handelsprotectionisme 4.0: een weg die we beter niet inslaan
Ondanks de wereldwijde toename aan handelsprotectionisme, bleef de internationale handel in elektronische goederen en diensten tot nu toe grotendeels gevrijwaard. De reden hierachter is een moratorium dat binnen de Wereldhandelsorganisatie al ruim 20 jaar van kracht is. Toch overwegen recent meer en meer landen invoertarieven op handel in elektronische goederen en diensten. De baten van zo’n invoertarieven zouden evenwel niet opwegen tegen de potentiële kosten. Een sterk internationaal kader is nodig om de vrijhandel in digitale goederen en diensten te garanderen. In de context van ‘economie 4.0’ is ‘handelsprotectionisme 4.0’ immers iets wat we beter vermijden.
Economie 4.0 en de bijhorende digitale transformatie heeft de laatste decennia heel wat veranderingen met zich gebracht. Eén daarvan is de mogelijkheid om elektronische inhoud over te dragen via digitale netwerken – bv. muziek, e-boeken, software, enz. De internationale verhandeling van zo’n elektronische of digitale goederen en diensten werd zo een stuk goedkoper en makkelijker. In een steeds meer gedigitaliseerde economie is fiscaliteit een belangrijk thema binnen internationale instellingen zoals de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de OESO. Tot nu toe bleef die internationale handel in digitale stromen grotendeels vrij van handelsprotectionisme. De implementatie van invoerrechten op digitale handel zou op zich al negatieve economische gevolgen hebben. Wanneer andere landen dit volgen en eventueel vergeldingsmaatregelen nemen, zou de impact op de wereldwijde groei nog groter zijn. In een context van toenemend handelsprotectionisme tout court (zie ook KBC Economische Opinie van 25 januari 2019), is dit iets wat we kunnen missen als kiespijn.
WTO moratorium in twijfel
Omdat de handel in elektronische goederen en diensten aan een snel tempo toenam en zo opportuniteiten creëerde voor de wereldwijde economische groei, stemden de landen die lid zijn van de WTO in 1998 in met een moratorium dat stelt geen douaneheffingen op zogenaamde elektronische transmissies in te voeren. Het moratorium moet regelmatig worden hernieuwd. Ook bij de meest recente stemming hierover in december 2019, kozen de WTO-leden voor een verlenging tot de volgende conferentie in juni 2020. Toch stelden enkele landen voor om het tijdelijke moratorium te herbekijken. India en Zuid-Afrika overwegen zelfs om unilaterale tarieven op de invoer van digitale goederen en diensten toch toe te laten.
Ze argumenteren immers dat steeds meer producten die eerder fysiek werden verhandeld, zoals cd’s, dvd’s, enz., tegenwoordig via digitale wegen de landsgrenzen passeren. Door geen invoerrechten te heffen op die handel in elektronische goederen en diensten, lopen ze veel douane-inkomsten mis, voor minder ontwikkelde landen geen onbelangrijke bron van inkomsten. Vooral voor netto-invoerders van elektronische goederen en diensten zoals India en Zuid-Afrika is dit het geval terwijl netto-uitvoerders – voornamelijk sterk ontwikkelde landen zoals de VS en de EU – hier weinig nadeel van ondervinden. Minder ontwikkelde landen vrezen bovendien dat een permanent moratorium hun mogelijkheden om binnenlandse producten en diensten die online verhandeld worden te beschermen, sterk zou inperken.
Daarnaast bestaat er discussie over de reikwijdte van het WTO-moratorium. Er bestaat geen officiële definitie van het begrip ‘elektronische transmissies’. Hierdoor interpreteren sommige ontwikkelingslanden dit als enkel de drager of het medium – bv. cd’s, dvd’s, elektronische bits. Volgens andere – vooral netto-uitvoerders – omvat het ook de inhoudelijke waarde van de elektronische overdracht. In het eerste geval zou het moratorium de WTO-leden niet verbieden om wel invoerrechten te heffen op de inhoud die elektronisch wordt verhandeld.
Verlies eerder dan winst
Verscheidene studies1 maakten al een schatting van de verloren douane-inkomsten voor netto-invoerders als gevolg van het moratorium. De bedragen verschillen, maar de meeste studies zijn het wel eens over het volgende: de inkomstenstijging van de douanerechten op elektronische transmissies zou niet opwegen tegen het verlies aan bbp. Als landen uit het moratorium zouden stappen en unilateraal tarieven zouden implementeren op de invoer van digitale goederen en diensten, zou dit leiden tot hogere prijzen en een lagere consumptie. Op die manier zou de economische groei vertragen én de belastinginkomsten dalen. Zeker wanneer andere landen vergeldingstarieven invoeren, zou de economische schade groot zijn. Het European Centre for International Political Economy 2 berekende zo bijvoorbeeld dat het verlies aan bbp in India 49 keer groter zou zijn dan de inkomsten van de douanerechten. Niet enkel de consumptie zou in zo’n scenario worden getroffen, maar ook investeringen, jobs en uiteindelijk de productiviteit en welvaart. De afweging tussen de belastinginkomsten voor de overheid en de kosten voor de economie in het algemeen zou dus bijzonder slecht zijn.
Bovendien zouden invoerheffingen op elektronische transmissies de voordelen ervan grotendeels te niet doen. In het algemeen verlaagt de handel in digitale goederen en diensten immers transportkosten. Dit zorgt voornamelijk voor minder ontwikkelde landen voor een gelijker internationaal speelveld aangezien zij doorgaans een hogere transportkost hebben. Digitale technologieën zoals webpagina’s en de mogelijkheid om informatie over te dragen via het internet zorgen ook voor een betere toegang tot exportmarkten voor bedrijven in minder ontwikkelde landen. Bijgevolg moeten niet enkel de gevolgen voor douane-inkomsten maar ook andere factoren in overweging worden genomen bij de evaluatie van het moratorium.
Beter internationaal kader nodig
Omdat e-commerce en digitale handel een belangrijke rol innemen, worden afspraken hieromtrent ook steeds meer opgenomen in preferentiële handelsovereenkomsten. Voor meer duidelijkheid nemen de akkoorden de term ‘elektronische transmissies’ niet over. Ze bevatten eerder omschrijvingen als ‘digitale producten’. De focus daarbij ligt veelal op de inhoudelijke waarde van de producten eerder dan op de drager of het medium ervan. Zo bevat het nieuwe handelsakkoord tussen de VS, Mexico en Canada – of USMCA, de opvolger van NAFTA - een hoofdstuk waarin de partijen stellen geen invoerheffingen op digitale producten die elektronisch worden overgedragen te implementeren. Ook de handelsovereenkomsten tussen de EU en Canada (CETA) en tussen Japan en Zwitserland bevatten soortgelijke hoofdstukken.
Buiten het WTO-moratorium om worden er dus ook afspraken gemaakt rond het al dan niet invoeren van tarieven op handel in digitale producten en diensten. Op zich is dat goed, maar zo lang er geen beter multilateraal kader is - dat voor alle WTO-leden geldt - zullen onduidelijkheid en twijfels blijven bestaan rond het moratorium. Op een dag kan dit resulteren in het einde van het moratorium omdat het niet wordt verlengd. Met andere woorden zou dit het startschot kunnen betekenen voor handelsprotectionisme 4.0.
Een beter internationaal kader is dus nodig en de Wereldhandelsorganisatie kan hierin een belangrijke rol spelen. Een meer eenduidige definitie van het begrip ‘elektronische transmissies’ is alvast een eerste vereiste voor verdere discussies. Op termijn zou een permanente overeenkomst bovendien de onzekerheid van de regelmatige stemmingen over een verlenging van het huidige moratorium wegnemen. Handelsprotectionisme 4.0 is immers een weg die we beter niet inslaan.
1 E.g. WTO (2016), “Fiscal Implications of the Customs Moratorium on Electronic Transmissions: the Case of Digitizable Goods”
2 ECIPE (2019), “The Economic losses from ending the WTO Moratorium on Electronic Transmissions”, Policy Brief No. 3/2019